Wintergedicht
De kleine bedelaars voor mijn grote winterraam staan op mijn stoepje.
De koperwiek, de roodborst, de vale kraai, de koolmees en de kruisbek.
Oh, ze bedelen met hun rokje
hun drieteen en met een stokje.
Het is winter.
De sneeuwpoppen glimlachen
naar deze armoedige vogelbeesten.
Ik geef ze mijn glanzende bosbessen noten en een kom met water.
Ze drinken nu als een zwerver in de kerk hun cognakje
en nemen de laatste kruimels van het hartebrood
en roepen kwie kwa gakje.
De grote pekelstrooiwagens in de straat
met hun knipperende rode lichten
in de donkere vroegte
rijden al zwaaiend zout en pekel.
De kinderen op kussens zacht als de leliebloem
slapen nog met hun beer en knusse pop.
Ik moet nog rekensommen maken.
De eerste vissen vinden hun blaas en ademwak.
Een onyzwart blaasgat tussen oneindig grote ijsvloer.
Ik zie een verlicht treintje rijden
ver achter de grote winterakker
onder kolenzwarte zware winterhemel.
Geplaatst in de categorie: jaargetijden