Flarden
‘k Zit aan de kade
hoor ‘t water kabbelen
de witte stenen eronder
lijken te wiegelen
Een bootje ligt aangemeerd
glinsters glinsteren op golfjes
Wat mensen lopen langs,
de taal die ‘k mooi vind, hoor ik
maar die ik niet versta,
wel flarden.
Rechts op de heuvel
liggen witte huizen
met langgerekte rode daken,
het ford bovenop triomfeert
maar de vlag wappert zielig
Dan loop ik door de winkelstraat
naar de oude boom,
door metalen platen gestut.
Zijn hart is een tunnel,
een doorkijkje geworden.
Een schoolklas loopt voorbij,
rond de boom nemen
kinderen plaats op bankjes,
waarop meestal oude mannen.
Een ijsverkoper doet goocheltrucs met een hoorntje en lachende kinderen.
Mannen spugen hier nog
en ik denk aan mijn zoon,
die dat overnam
Iemand loopt alleen
met zware rugzak,
turend op mobiel,
als gids
Geplaatst in de categorie: vakantie