Roze morgen
Vrouw, wier liefde mij omringt als avondwind,
die verre waait maar nabij blijft—een zucht in ’t riet,
stil op mijn huid, als stilte voor de storm begint.
Zou ’t argwaan wekken? Fluister wat de horizon verbiedt,
laat ons geluidloos horen naar de zee, die zingt
waar geen oog ooit reikt, waar golven ’t zand nog mint.
Vrouw, geur van nachtbloem die mijn ziel doordringt,
donkere damp van aarde na zomerregen—
zoet als honing die van eigen lippen vloeit.
Lichaam, o lichaam, dat het mijne omgeeft,
ook al behoort het aan de wereld toe.
Hoe het linnen kreunt onder spanning van verlangen,
dat mijner ribben vuur, o hout dat zingend brandt—
zelfs nu de gloed moet doven, blijft de hitte hangen.
Roze morgenlicht dat door de oorschelp breekt,
wit als schuim waar oogwit golven kust.
Vochtige mond—o bron waar alle taal ontstaat,
tong die lachten weeft als beken in de lente.
Hoe verloor ik u? Ik, die in u een zee doorsnede,
terwijl gij in mij vloed werd, immer vullende vloed.
Scheurde uw hand dit hart? Neen—
gij hebt het opgetild tot waar de zon het bloed verguld.
---
15 mei 2025
Geplaatst in de categorie: huwelijk