Thuis
“Hier stond mijn vroegste bed.”
Ik fluister terwijl ik de planten toon
in het park waar de zwanen zwijgen
en het naar kruiden ruikt, zoals toen.
Dit is het meeste dat ik wens:
Een dame, handen in de heupen, kijkt door mij.
Voor mij: een moeder in felgestipte zetel.
Voor mij, geruisloos: jij.
Thuis nader ik opnieuw
Achter glas gleed ik uit haar schoot.
En de vader, waar blijft hij?
Zijn zacht bevel verstuift terwijl ik luister,
Zoals water uit een slang in een waaier valt.
In de geleidelijke zomer komen de buren buiten,
Poort in het slot. Zij overtuigen niet.
Een thuis verschilt van een huis,
slechts bestemd voor een dwangmatig nut,
“Voelen jullie niets?” hoor ik mezelf vragen
“Waaraan herinnert dit?”
“Aan wat?” werpen zij terug,
eendrachtige twijfel.
Geplaatst in de categorie: familie