Ouds
Bladerend door een vergeelde krant
Strelen mijn vingers de vloeken
Nee, met geen lijk voel ik me verwant
Koppen die van ramp en nood kermen
Altijd trager, vager dringt het door
Hoe wij ons gelaten afschermen
‘Na mij de zondvloed’
‘Het zal mijn tijd wel duren’
Als een makke zucht in koor
Het tandwiel draait verder
De planeet heeft zo haar kuren
Maar scherp het oog, slijp het oor!
Zie hoe een straatvechter de steen raapt
Hoor de gierende granaatscherf
Een schicht van verspreide flarden
Het bloed vloeit uit een diepe kerf
Beelden die ons matig verwarden
Daar ligt het verhakkeld offerlam
Zijn naam is de grote X
Niet meer dan een schram op een dij
En verder, ach, verder niks
Dan een brij van herkauwde vezels
Dan betrap ik mezelf op een kort geheugen
Bezeten van een opgefokte kopzorg
Een leugen die ik laag in mij verborg
De atoomschuilkelder staat onder het stof
Een gordel, de bom spant om de leest
Van een fanaat met een lege missie
Een straat wolkt op, wervelt met een plof
Die het tafellinnen voorgoed bevlekt
De schrei tot in de doodste hoeken rekt
Geplaatst in de categorie: moraal