Ecce homo
Nietsvermoedend treedt hij binnen,
in zijn rechterhand de rode wijn
in zijn linkerhand het platte brood
dat hij weldra voor hen zal breken.
Zijn vrienden stoten elkaar stiekem aan,
onrustig schuifelend met hun sandalen
in het zand onder de cederen tafel.
Ze fluisteren achter geheven hand en
durven hem niet aan te kijken.
Hij breekt het brood en spreekt zijn woord,
zwijgt een moment, schenkt dan de wijn uit,
hij dankt zijn vader, dankt de tafel
voor dit intieme, laatste samenzijn.
Ze nemen van het brood, drinken de wijn,
verstomd is het gefluister en geschuifel.
Maar het brood raakt nu niet hun hart,
ze eten slechts,
de wijn raakt nu niet hun ziel,
ze drinken slechts,
zijn woord raakt nu niet hun geest,
ze horen slechts.
Geen brood, geen wijn, geen woord
niets vermag meer om werkelijk
tot hen door te dringen,
want zo kort voor het ochtendgloren,
zo kort voor het kraaien van de haan,
zo kort voor het sterven van een mens,
denkt iedere verrader alleen nog
aan zijn grootste zonde.
Geplaatst in de categorie: eenzaamheid