Des poedels kern
Wat mijn buurvrouw Adelheid,
Van haar poedel onderscheidt,
Is, dat haar hondje blaft en bijt
En dikwijls in mijn tuintje schijt.
Toen haar poedel was verdwenen,
Is zij aan mijn deur verschenen,
Want wellicht was ik degene,
Die haar bijstand kon verlenen.
Ik heb haar aan mijn dis genood.
En oh, de aanblik die het bood,
Toen haar mond zich gulzig sloot
Om des poedels rechter achterpoot.
Mijn mooie buurvrouw Adelheid,
Heeft mij toen bij drank en spijs,
Doch zonder mijn verzet verleid,
Als ware ik de poedelprijs.
Geplaatst in de categorie: liefde