COENACULUM (2) Voor B. (1944-2001)
Ik zit met een gemis dat niet verjaart
Wij werden er in wezen mee geboren
Het rusteloze speuren naar de sporen
Van tweezaamheid lag vast in onze aard
Ons goddelijke lichaam was de taart
Wat waren we speciaal en uitverkoren
Gezegend en omringd door engelenkoren
Wij waren slagroom in Gods witte baard
Wat kan ik anders dan je te gedenken
Eens schuif ik in een hemel bij je aan
Een lust was het dat ik je kennen mocht
Versvoeten badend dwarsboom ik je wenken
Tussen ons tweeën komt geen enkele haan
Dat zweer ik op mijn laatste ademtocht
Geplaatst in de categorie: literatuur