Plakker
Een jeugdige schoonheid was Saar.
Ene Sijmen was stapel op haar.
Vijfendertig was hij
en hij dacht aan gevrij
met het meisje van zeventien jaar.
Verliefd op het beeldschone meisje
tracteerde hij haar op een ijsje.
Zo wou hij d'r lijmen.
Onwetend was Sijmen,
dat Saar al verloofd was met Thijsje.
D'r schoonheid vertoonde geen foutje.
De man was kapot van het vrouwtje.
Hij wilde niks minders.
Z'n buik zat vol vlinders.
Hij liep er slechts één van: een blauwtje.
Hoewel hij tracteerde op ijsjes,
Ving Sijmen steeds bot bij de meisjes:
z'n lijmpoging faalde
voortdurend. Hij baalde
en lijmde alleen nog maar sijsjes.
Geplaatst in de categorie: limerick