Logeerkamer van de dood
In de week die geen dagen kende,
de week die hing, zoals zomerkampen en kerstvakanties,
in een tijd van kauwgom.
Hoe ik reeds in de gang, door een diepe kleilucht heen,
de rotte longen boven rook.
Dat alle ramen en deuren openstonden, voor geen enkel zuchtje wind,
in de week van de hittegolf. Die geen dagen kende.
Hoe de stilte werd opgevuld met het tikken van de klok en
het rondsluipen van de onzichtbare ontzieler,
voor wie alle deuren openstonden
in de dagenloze week, van de hittegolf.
Waar geen wind de rotting de straat opblies,
en waar de klok onbedwingbaar door bleef tikken
en het mysterie op afstand hield.
Hoe ik je een waterijsje kwam brengen,
op kousenvoeten de trap opklom,
om de zeisdrager niet te wekken
omdat ik je daarmee zou smoren, in de hitte.
Hoe je droge lippen zich vastzogen aan bevroren limonade,
dat je opgelucht uitademde, in mijn oude logeerkamer
waar ik honderd keren niet in slaap viel
omdat we de volgende dag
naar De Efteling zouden gaan.
Hoe ik de uren van de nacht
in schaduwen over het plafond zag trekken,
daar dacht ik aan, terwijl jij de kleur uit je ijsje zoog
en met de heesheid van een oude kraai,
zei dat je van me hield.
En dat ik, met de gebroken stem van een huilend kind,
zei dat ik ook van jou hield. En van je zou blijven houden.
Dat ik blij was dat we onverstaanbaar waren,
zodat de in huis verscholen moordenaar,
zou blijven slapen tot een volgende week,
die geen dagen zou kennen en koelte bracht.
Hoe de olie met fresiageur,
door mijn moeder camouflerend op je bed geworpen,
tussen je lakens opsteeg en zich vermengde
met het valse odeur van je noodlot.
En dat de klok in de kamer onverstoorbaar verder tikte.
Hoe de pastoor – ik ben vergeten welke dag – je kwam zegenen
en de televisie bedekte met een altaarkleed.
De kerk werd gebouwd op Wimbledon en Tour.
Dat ik zag dat de vogels loom in de takken zaten,
geluidloos zonder één enkele beweging.
Zonder lied.
Zoals aaseters zich stilletjes voegen om een stervend dier.
En hoe ik
aan bleef bellen
in de hitte.
Dat oma opendeed met de blik
van een in het voorhoofd geschoten soldaat.
Huilend de deur dichtsloeg.
En dat er geen echo was,
dat de vogels bleven hangen op hun takken
terwijl de week brak.
Hoe je enkele uren later
in deftig pak
in de hitte
lag te glimlachen achter glas.
En dat ik ’s nachts, bij een losbrekend onweer,
luisterde naar Pink Floyd
en me voorstelde hoe je verschijning
zou oplichten
in de logeerkamer
waar ik het zo vaak nacht had zien worden.
... Uit: Anno Nu Of Uiterst Kalm ...
Zie ook: http://www.rikvanschaik.nl/
Schrijver: Rik van Schaik, 4 augustus 2016
Geplaatst in de categorie: afscheid
Goede suggestie. Ik heb geen idee hoe een gesproken versie toe te voegen, maar ik zal er eens aan werken.
maar..
je MOET dit gedicht HOREN!
dus misschien een gesproken versie toevoegen
op juiste toon, snelheid en cadans..