Nobels Hofdag
34. Ik wil dat ulieden mij horen
Met aandacht, dus spitst nu de oren
Uit eerbied, respect en fatsoen
Als beschaafden gemenelijk doen
Die trachten verstaan elke zin
Nu hoort dan, hoe ik hier begin
41. Op Pinksteren, als volle eiken
Onder groen foliage bezwijken
Had Nobel de koning bevolen
Een hofdag te houden; uit holen
En nesten en uit legersteden
Kwam men aan op gezag van zijn bede
Bruun de beer, Grimbeert en Izegrijn
Alle dieren, 't zij groot hetzij klein
50. Doch één hunner dorst niet te gaan
Ieder wist wat die vos had misdaan
Al hun klachten hebbend gehoord
1015. Sprak de koning het volgende woord:
"O, wijze kater Tibeert
Gaat naar Reynaert, zeg dat hij ontbeert!"
1038. En Tibeert: "God help mij almachtig
'k Spoed mij heen, zonder moed, ben niet krachtig
Bid dat ik overleef deze vaart
Want die Reynaert met den rooden baert
Is niet alleen sluw maar ook fel
Ben wel slim maar ook bang voor de hel!..."
... Eigen hertaling van 45 verzen van de Reynaert (vss. 34-52 en 1015-1042).
In de eerste verzen is de schrijver aan het woord, in de laatste koning Nobel en Tibeert de kater, die van hem de opdracht krijgt om Reynaert te halen.
Illustratie: Literatuurlijn.nl ...
Geplaatst in de categorie: literatuur