Ademende stad
1
De stad dwingt hem sprakeloos op de knieën
Onder de hoge ark,
naast de Egyptische naald
Op de tombe van een soldaat zonder gelaat
Alsof de stroom fluistert:
Je moet mijmeren binnen mijn grenzen
tot de verveling jou tot daden dwingt.
Hij knikt zonder de weigerachtige zucht,
of het hoofd zinkend in de schouders.
Ze bliezen bijna de wazige gangen op
een fijn vertakt web, ondergronds
waar de daklozen wonen in spelonken.
Vreemdelingen werden verdacht.
Maar wat of wie is vreemd hier?
Langs het weidse plaveisel denkt hij:
Ik laat mij drijven
door verscholen veren en raderwerk,
een kluwen waar het brein te klein voor is,
terwijl de vragen mij voortstuwen.”
2
Het asfalt zweet door verhitte piloten
die het rubber slijten en hels bewegen.
Terrassen van neon, de kelners wenken
met papierwitte tanden
(een beugel blijkt later)
en verleiden de klanten.
Het dorre groen wil zich baden
in dauw en druppels, drinken van de wolken.
De duiven schuiven naar de schaduw,
bedelen tam
zwelgen het zwervend voer,
met hoogrode poten in het grind,
een gewelfd pad, waar zijn bestemming begint.
Daklozen, dolers met de blos van wijn
die ze slempen, schuren hun zolen glad.
Na 10 uren stappen, pijn verduren
telt hij de kwalen van zijn zoektocht:
stramme knieën, zure kuiten, een bel in de maag.
"Genoeg dagdromen!"
krijst de taaie toerist terwijl de stad zich herhaalt.
Hij raast naar de baas, die zijn kuren kent,
een lage wind snelt door de lijn,
“He, chef, ik heb mezelf verwend.”
Geplaatst in de categorie: reizen