inloggen
voeg je netgedicht toe

Netgedichten

netgedicht (nr. 1.905):

Rozenkrans

1
Een nerveuze nuf schuift aan de tafel.
Knokige handen zoeken
een vingerhoed, het oor van de mok, een rafel,
losgeknapt van de sleetse doeken
die ze ooit verbond tot een lappendeken,
toen ze nog in bont boerde.
Ze woelt in wat was,
delft in die warrige brij van vervagen:
namen van slagers, de kleur van de overjas,
verhalen die zelden ontknopen.

De telgen van het zwelgen naar
een zegelring of de barokke kast,
kondigen de kindse tijd aan,
tikken op de schedelpan.
De pillen schikkend op het geruite kleed
herhaalt zij de huisarts in haar gebeden.
Verslonden doorheen een magere hals,
Overvloedig herkauwde sneden.

De lellen bungelen aan de armen
terwijl ze noten strooit op bladerdeeg.
Opa mompelt naar de wijzers
want als de zon in het raam staat
ratelt en ruist en raast de maag.
Brood van lood en schimmelkaas
en een waas van wijn.

2
De grondwet galmt door de holle kamer.
Zilverbestek spiegelt de koepel,
een uitstulping op de vlakke daken.
O hoe zij vloekt naar haar gewrichten,
schuifelend op misvormde tenen.
De onderwerpen zijn uitgeput en toch
getuigen de gelaten,
verraadt het mild geblaat,
dat ze elkaar enkel in de slaap verlaten.

Als zij met de koffie kliedert,
een vork door de slagroom harkt,
dan herkent hij het verzet in haar darmen.
Bewegen is zijn braaf bevel
en dat weigert ze, zelfs de aanzet:
de ellebogen, de knieën vouwen,
dansen tegen de zwaaiende zeis
die haar snijdt in een schraal orgaan.
Knielen kan ze slechts
voor de porseleinen maagd
onschendbaar onder de hoge stolp.

Schrijver: Wimper, 25 februari 2003


Geplaatst in de categorie: ziekte

2.0 met 14 stemmen aantal keer bekeken 1.662

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)