Zeemeermin
Ze verrees uit de blauwe baai
zoutschilfers aan de staartvin
belaagd door de tijgerhaai
die haar wonden ruikt.
Het zilver van schubben
een kiezelstrand
Haar handen krullen krols.
Zie ze lonken naar de stad die gevels koestert
waar de koningszoon schuilt in een nis
klaar voor een beet in een haak.
We gluren gretig naar de wenken
Vergeten dat dit een verdoken val is
want de zee strikt...laat het stof zwenken
in haar onderstroom, tot diepere lagen.
De stad zwaait haar poorten open
knipt het licht aan
door het hout, de spleten kropen
vliegen in de zomer, waaide een vreugde.
Een dubbel gejuich ontsnapt. Wij.
De winter wemelt tussen de ijskristallen.
De avond verkwikt ons.
Wild snoof ik de kilte van haar wangen.
Geplaatst in de categorie: liefde