Schiereiland
Het vertrek verrast me in een oogwenk
Ergens in de lente wanneer de dag twijfelt
tussen ontwaken en de sluimer van paarse wolken.
Ergens waar de zigeunerkoningin vlucht in haar paleis,
bedwelmd door de zeelucht.
Geplunderd door de kalme piraat.
Achteraf meet ik mijn maskerschade op.
Ik hijs een zeil en de wind schokt in de armen,
Wuif, een wapperend lint aan de pink geknoopt.
Zelfs het afscheid verdient sier.
Je verpulvert het brood en de meeuwen lachen.
‘Durvers worden beloond.’
Huiverend klem ik de reling vast.
Nee ik verdraag de afstand, de grijze toon van havens niet meer.
‘Ik vertrek’ zeg ik en blijf en denk: ‘laf!’.
Woede vertekent de mondhoeken.
Nu waan ik me bewaker van een schroothoop.
Kan ik de mist wegblazen? Het moet.
De borstveren van de speelvogel bewaar ik,
ze ruiken naar jasmijn en verboden vrucht.
Een minnaar begrijpt niet alle tekens.
Ach. Een zuur oordeel van een milde rechter.
Hartaderbreuk is de straf.
Een traan die naar buiten wil en roept.
Ik mis onze avonden en hun vervolg.
Op jouw schiereiland waar we fluisteren,
De bestorming van het strand,
flarden van een zalig slagveld.
De muren zwellen en wij zweten.
Geplaatst in de categorie: afscheid