Nachtdwaas.
Geplaagd door krijsende dromen
Verscheurt de dwaas zijn kleed
Van schemervreugde.
Zijn onschuld is gestolen, geboren
Uit de vruchten van
Moordende doornen,
Bloemenzaad,
Blank als maagdelijk zand
Op niet gekende kusten,
Verstoven in zinloze banen.
Hij zingt het lied van
Valse minnaars,
Om te overleven in de
Wereld van de flikkerende nacht.
Geen daad van liefdeloos gevoel
Kan storen zijn afgestompte geest.
Zijn hunkering ligt daar,
In de armen van gevoellozen.
Steeds koestert hij zijn streven
Naar het paaien van haar macht.
Slaafs volgt hij de wetten
Van de schemerdood.
Zij brengt hem telkens weer,
Dag na dag, nacht na nacht,
In de diepste afgronden van
Zijn wezen.
Hij gilt!
Klieft open het trillende lijf,
Doet vloeien de handzame stromen.
Verlost wil hij worden.
Vandaag nog! …
Na deze laatste lust.
De eerste, aarzelende stap,
Nieuwsgierig,
In onbezonnen overmoed,
Sluit af de schimmen
Van zijn wereld.
Hij denkt:
“De demon is in mijzelf,
Door Mij, vernietig ik Hem.”
Dwaas!
Nu spotten hier de
Kwellende geesten.
Zijn heengaan laat hen koud.
Hij was van geen belang.
Slechts een zwakkeling tussen
Al de anderen.
Zijn plaats is vrij.
Vrij voor ieder ander
Nachtdwaas.
Geplaatst in de categorie: eenzaamheid