Kramp
Dolend door een zuilengang
Handen raspend langs het plaaster
Hield ik mijn woede in de tang
In het geheugen dat achterwaarts kruipt
Vond ik sporen, jouw vingerafdrukken,
En hoe jouw zweet druipt
Jouw appelwang kon me nog verrukken
Als een troebel gif dat binnensluipt.
Sloffend van straat naar straat
Langs verweerde gevels van toen
Het asfalt, de stadspoort, de haat
Rond jouw stramme lippen
Badend in een waas van wit, een eng visioen
Bleef aan het netvlies kleven.
Zo word ik gif en verraad, een schorpioen
Kruipend, kwaad, verweven
Met het kluwen van jouw judaszoen
Mijn vingers tasten
Naar mos en mieren in de voegen
Het deurgat jankt om ongenode gasten
Ik speur naar een kier, ik moet zwoegen
In de klamme grot van lasten
Tussen wieg en graf lieg ik
En vingers strelen de deurlijst
Na het aarzelend vertrek…STIK!
Zie ik een regen van rijst
Aan de overkant, in het portaal, een bruid
Mijn bloed jaagt langs kleppen
In de maag wolkt het buskruit
De jeukende vuist wil me oppeppen
Voor het eerst krijs ik luid
Naar de schaduw in de oude vijver
Een steekvlieg zuigt zich in mijn kuit.
Geplaatst in de categorie: afscheid