DE TERUGWEG
1
Waar wij de weg terug ook zochten,
overal stonden grijze brokken rots
op het pad.
Ander pogen liep dood aan de rand
van zwart water, een stap nog en
wij zouden daar voor altijd blijven.
Omtrekkend kwamen wij uiteindelijk
bij puinhellingen, woest en ledig;
afdalen had ons de benen gebroken.
Uren versleten in dwalen,
regen lispelde in bodemloos
gras, wij werden grijzer en grijzer.
2
Laat! Wij stuitten op oude
muren; hier had ooit vale
boosaardigheid een onderkomen.
Een houten hand verwees ons
scheef naar niets dan een put,
stug zwijgen keerde zich tegen ons.
Ten leste wadend door ijskoude
stromen vonden wij ook daarin
geen weg.
Het licht kroop uit de kloof,
wij zagen enkel nog onze eigen
rillende handen voor onze ogen .
Wat konden wij anders op deze plek
dan elkaar verlaten?
Dit land, wij waren het.
Inzender: gerard kind, 8 januari 2007
Geplaatst in de categorie: overig