Absalon
( voor Adriaan van Dis )
Adriaan, mijn zoon, wat kan een mens
diep wegzinken in zijn ellende
in zijn schrijfkamer, de zeewind
giert door de holten in je hart,
naar de bossen van Indië, waar ik
mijzelf heb verhangen of ben jij het?
Ja, mijn lijdzame disgenoot, trouwe
viervoeter, nu ik je edele kop weer
zie op die ordinaire kijkkast, vermoed
ik distels achter je oren en krammen
in je buikstreek, achter je ogen hoor
ik dynamiet, want nu je verzoening
veinst, weet ik, haal je de trekker
genadeloos over naar jezelf, dacht je
werkelijk dat ik geniet van je pijnlijke
ineenstorting, dacht je dat? Jongen toch,
verraad me aan de wereld, doe met me wat
je wilt, smijt me in een slangenkuil,
maar volg me niet, verdwijn, nar, naar
een altijddurend verweneiland.
Geplaatst in de categorie: literatuur