Een Gesprek
Nadat ik wel degelijk brood
had genoemd en eieren en Sinterklazen,
noemde ik een woord, dat hij niet zag,
zodat het in een stilte lag.
Kleine vis, dacht ik, hij ziet je niet,
wees blij, dat ik je vallen liet.
Kleine vogel, dacht ik, zing een lied.
(de vogel stierf, de stilte niet)
Kleine stem, verlangde ik,
Kleine god, verkondig iets ...
Maar het bleef stil en verder niets.
Wel zei de ander tarwe, kip en aardig feest,
doch toen ben ik zelf stil geweest.
(Uit: A Grammar of Summer, 1955)
Geplaatst in de categorie: verdriet