Dampkring
(voor Elisa Nielsen)
Het lag onder de linden, die wij samen
hebben geplant, weet je nog wel? Maar
ik vind ze niet weer, de brieven waarin
ik jou beminde, als regendruppels zijn
ze opgenomen in de zwarte sloten.
Het vangnet is allang vergaan, de fuik
onverwoestbaar hersteld. We zijn als de
voorplecht van een Titanic in opperste
nood. Geborgen door waanbeelden en
dromend van schatkisten zonder inhoud.
Honderd duizend moerbeibomen staan te
wuiven in de wind, vele vlinders zie ik
dromen van een overwonnen schrikbewind.
Jij keek mij aan, wijds als een verlichte
Indiër, één in allen, met jouw naakte
ziel de gemaskerde meute ontwrichtend.
Met mijn handen op jouw blote, koele rug,
die het Licht van Christus uitstraalde,
maar die mij meer in de steek liet dan
Christus ooit zal doen. Ik ben als een
flipperkast, die bij te grote schokken
op tilt slaat. Raak mij teder aan en ik
verdwijn opnieuw in jou. Ik kan jouw
verstokte waanzin niet verdragen, al min
ik de ruimte en het mysterieuze donker
van de eenzame stilte, ik snak naar jouw
bolle zeilen aan de horizon. Het huis,
dat wij waren, heb jij afgebroken, maar
de plek is er nog en hopelijk bouwgrond
voor nieuwe silhouetten of op zijn minst
een koesterende aarde onder een vloedgolf
van afwachtende emoties.
Geplaatst in de categorie: liefde