een prozaïsche reisafstand (dixunt simultanus)
Wie van de vergeten godenzonen heeft,
badend in de zonovergoten dodenzee,
de bliksem in Carus’ hoofd geschoten,
-waarop niks meer uit de hemel kwam?
Een vergeten verhaal wat de ronde deed,
langs een fluisterkring, - de herinnering
van de donkere schim van een kiel
van een schip, grauw water waarin
verwoestende strijdlust ontwaakte –,
wat de kleuren van de onbestemde toekomst
weerspiegelden na het uitgestorven bewind,
wat de hindernissen zouden zijn. De wroeters
‘nolens volens’, willens en wetende hoeders,
als Klassieker tussen het weifelende Westen
en het onverwijld vurig Oostelijk Rijk, dus
schoven ze Augusti en Romulusgeschiedenissen
met hun pennenstreken, in venijnige bijzinnen,
terzijde, ter wille van een prozaïsche reisafstand.
Waarom de goden überhaupt moeite deden;
zoals de Trojaanse paarden ooit, lang geleé,
vijandige steden binnengleden, zo nemen zij,
zij aan zij, gedeelde heersers, beiden ijdele Keizers,
het ijzer tussen de knarsende tanden, heter gesmeed
om noodzakelijk leed te verzachten, te verschroeien
zonder moeite, - zonde boeit hen niet -, de grond
onder de schandaalsandalen dragende strapatsers,
criticasters dezer samengestelde poëtische profetie.
Geplaatst in de categorie: maatschappij