Bede (sonnet)
Van ’t westen resten enkel streepsgewijs
wat slierten, perzikkleurig ingevuld.
Als straks de lakse dag is uitgebruld
- geen gierende geluiden in het grijs
van schaduwwegen, enkel nog een wijs
beklijvend zwijgen dat geen klanken duldt –
och, toon me dan dat gij nog spreken zult
en openbreken in een paradijs
van oosterlicht, kom, laten wij het meer
maar oversteken, vrienden van de wind.
We roepen moedig : ‘Golven leg u neer !’,
zodat de vissersboot weer vrede vindt.
Och, toon me nu dat gij niet slaapt mijnheer
maar storm, orkaan, tempeest, steeds overwint.
Geplaatst in de categorie: religie