Huis*
Benieuwd in welke stad ik nu beland,
wacht ik in de vertrekhal, vol en vuil,
met een krant waarachter ik mij verschuil,
op aansluiting, de gitaar in mijn hand.
Gevangen hoor ik in de slangenkuil
van dichtersroem, met mijn koele verstand
geen tel uit de toon, toch een dissonant:
het zangerstalent waarvan ik uitpuil,
houdt mij vandaan waar ik het liefst wil zijn.
Verbeten verbijt ik de liefdespijn,
speel ik door in valse schijn en bedenk
hoe ik haar door mijn afwezigheid krenk.
Zij is het die ik telkens weer verguis:
van stad tot stad trek ik, maar nooit naar huis.
Inzender: Frank van Hassel, 17 februari 2012
Geplaatst in de categorie: liefde