De hand
De kamer en de kast zijn
vreemd en leeg. Een vetvlek op
de bank zegt waar je jaren zat.
Toch geef ik jou de hand.
Ik voel het grove van de grond.
Jouw kas met druiven,
het hoekje met de pruimenbomen,
die onder stenen zijn verdwenen.
Ik voel de tuindersknoken,
die nog ergens moeten zijn.
Jij zegt met moeie longen:
‘Zo, ben je daar weer jongen?
Je moet niet zoveel roken.’
De kamer stroomt weer vol.
Als toen we samen zongen.
Een eeuwigheid duurt hier
maar kort. Een leven lang.
Zo ben ik bang.
Geplaatst in de categorie: afscheid