Het Voortouw van El Camino
De zwaarste zwaarden
laten zij
over doek en leegte vallen:
het scherpst is dat van Salomo,
van het Recht snijden, zo
werd gezegd; doch
allerbotst is dat der dood,
Damocles’ Fatumlemmet-
stoot.
In de tussen-time belagen
drenzende dreumesen
de magen der brodelozen
in hun uur van Nood
voortdurend smachtend,
in een niet te stillen honger naar
meer-meer-meer
en verder dan non plus ultra
..‘hetgeen hun DNA dicteert!’
‘O Mens, no lens vol ends,
als volleerd omgekeerde
letterengeleerden,
blazen
wij onze eigen aftocht
wel,
denderend door de koppie-peest-kets-world
kiezen wij de weg vooruit,
'doe wel en zie niet om'
el Camino na ons’.
Waar waren wij
in deze nachtelijke ronde,
buitenechtelijke stonde,
ook weer gebleven?
“Ah ja, das war einmal.”
Het ondermaanse
zonder eclips.
Daar immers schuilt d’Origo
der dingen die de dichters vingen,
eigen makelijspinsels
van de donk’re Kant der maan:
als een creatio ex nihilo.
Skydivend waaiend uit alle hoeken der ijle bergen;
“double blind, double blind”,
vol etherzonden.
Maar in de zwischenzeit lachend op de bike met handjes los..
Wij, Massimo
en zijn dodoënde Laurentius (en consorten), zullen
uit dichtersporiën
het bronserend hart
naar believen stoten,
als een zwaard binnenwaarts waar wij het allerachterste van onze tongen laten ademen
en balanceren
in opgezogen verhalen der vergetelheden.
Geplaatst in de categorie: filosofie
topgedicht. Amazing!