Sonnet
Als ick lees den ghedichten van Vondel, van Hooft
dan voel ick mij stadigh versincken in tijdt,
den daghelijckse dinghen verlaten, bevrijdt.
Of Pieter of Joost mij mijn toekomst ontrooft.
Ik sie dan den wolken waar Breêro van schrijft,
ik ruik dan den lucht zonder geuren van hier.
K’hoor ’t ruisschen der bomen, proef den claeren rivier
en wensch dat dit eeuwigh, voor immer soo blijft.
De woelighe baren waar de Ruyter op voer.
Dien roepende kooplui, dien ploeghende boer.
Mijn kettingh met koghel, dat lijckt dan zó ver.
‘K ben tusschen het volleck, en voel mij daer thuis.
Ick droom dan al lezende weg, ver van huis.
‘K ben dan in mijn nachte den vervaghenden ster.
Geplaatst in de categorie: literatuur