Zonderling
Het wonder redt het nieuwe niet
dat pril geworpen ligt te wenen,
al teneergeslagen is van leven,
niet wetend wat het ziet.
Hoe alleen is alles als
het voor het eerst loopt
holt, tolt en rolt,
zweeft in het luchtruim
golvend walst in de blauwe zee.
Laat je tanden maar binnensmonds
somber kus je lippen toe
robuust de neus tegen de ruit
de platgedrukte tepel van de borst.
Dat je bestaat is een stolsel,
een opeengepropt handje zand
dat verwaait in de wind van jaren
gezwind dwarrelt, in regen smelt.
Post me de wereld over
sein door dat ik ben
geworden wat al was,
werp dammen op en pas.
Kist me maar, tijd,
stop me en koester de stokken
waarmee je me murw slaat.
Geplaatst in de categorie: tijd