Restreis en verder
Gefakkeld en getooid in de funeraire boot;
De wind plooit de zeilen, verwijlend zijn
Wij, onverschrokkenen der tranenliefde,
Onder de verspringende zonnegloedlijn.
De goden gezocht hebbende, dit verzengende,
Wie zijn wij? Geworden in dit heikele staan:
Om de sterren te verdopen, beelden troosten,
Armen en benen zoeken voor het gezichtloze;
De dweilers tussen de verkwiste massa’s hoop,
-Of vergiste ik mij in finaal afgemaakte tijden?
Wat aan de stokken is gebleven, opgehangen
Aan gekortwiekte klerelijers van kleerhangers,
Het zijn de stroppen en strakgetrokken lachjasjes,
Uitgegleden herinneringen van werkelijkheden;
Door deze vertraagde lage mist van vergelijkingen,
De verrijking die poëtische waarheden aanreiken:
Geloof de grootste goden niet, de geoliede zinnen
Uit de machinaties; verzonken in marmeren taal,
Ongebeiteld, onverdoofd ingesleten kopregels;
De tranen werden plasjes, beekjes, de rivieren
Betreden de zeeën, moeten zij, gespleten door
Mijn handen, wegglijden in nooit te vergeten
Verhalen over de eind’loos herhalende tragiek,
Zich mens’lijkerwijs verspreidt in unieke tijden.
We ontberen rede, de keuze om tegen de droom
In te roeien, broeiend onder de optimale Solstitia.
30 juni 2025
Geplaatst in de categorie: literatuur